Dutch Lessons-Vocabulary

Learn Dutch  New words 

de winkel the store 
het kantoor the office
de stad the city
het eten the food, meal
de aardappel the potato
de school the school
de groente the vegetables
de muziek the music
de piano the piano
het uur the hour
het huiswerk the homework
de kilometer the kilometer
   
tekenen to draw
fietsen to bike
houden van to like
doen to do
spelen to play
koken to cook, boil
winkelen to go shopping
oefenen to exercise, train, practice
buitenshuis outside the house
gisteren yesterday
vanmorgen this morning
middag afternoon
avond evening
nacht night (tonight)
verleden week last week
jaar year
maand month
elk(e) each
ook also
bij at
met with
heerlijk delicious
eerst first
verder further
zoveel so much, many 
toen then (past tense)
duizend(en) thousand(s)
waar where
vandaag today
maandag Monday
dinsdag Tuesday
woensdag Wednesday
donderdag Thursday
vrijdag Friday
zaterdag Saturday
zondag Sunday
Duitsland Germany
Frankrijk France
Spanje Spain
Zwitserland Switzerland
Oostenrijk Austria
Rusland Russia
Belgie Belgium

Dutch Useful Words

sometimes soms
always altijd
never nooit
often vaak, dikwijls
usually gewoonlijk
now nu
and en
but maar
or of
very zeer, heel
here hier
there daar
also ook
much veel
another een ander
already al
perhaps misschien

Dutch Question Words

who wie where waar
what wat where to waar… naartoe
why waarom where from waar… vandaan
when wanneer which welk / welke
how hoe Isn’t it?, etc. niet waar?

Dutch Numbers

0 nul
1 een 1st eerste
2 twee 2nd tweede
3 drie 3rd drede
4 vier 4th vierde
5 vijf 5th vijfde
6 zes 6th zesde
7 zeven 7th zevende
8 acht 8th achtste
9 negen 9th negende
10 tien 10th tiende
11 elf 11th elfde
12 twaalf 12th twaalfde
13 dertien 13th dertiende
14 veertien 14th veertiende
15 vijftien 15th vijftiende
16 zestien 16th zestiende
17 zeventien 17th zeventiende
18 achttien 18th achttiende
19 negentien 19th negentiende
20 twintig 20th twintigste
21 eenentwintig 21st eenentwintigste
22 tweeëntwintig 22nd tweeëntwintigste
23 drieëntwintig 23rd drieentwintigste
30 dertig 30th dertigste
40 veertig 40th veertigste
50 vijftig 50th vijftigste
60 zestig 60th zestigste
70 zeventig 70th zeventigste
80 tachtig 80th tachtigste
90 negentig 90th negentigste
100 honderd 100th honderdste
101 honderd en een 101st honderd en eerste
110 honderd tien 110th honderd tiende
200 tweehonderd 200th tweehonderdste
1,000 duizend 1,000th duizendste
1,001 duizend en een 1,001st duizend en eerste
million een miljoen millionth miljoenste
billion een miljard billionth miljardste
de helft half een keer once
een derde one third twee keer twice
een kwart one quarter drie keer three time
In the word for twenty-two, the ë is necessary because there are three of the same vowels in a row, and the accent mark shows that the third one needs to be pronounced separately. The use of commas and decimals is reversed in Dutch.

Dutch Days of the Week

Monday maandag
Tuesday dinsdag
Wednesday woensdag
Thursday donderdag
Friday vrijdag
Saturday zaterdag
Sunday zondag
day dag
morning ochtend
afternoon middag
evening avond
night nacht
today vandaag
tomorrow morgen
tonight deze nacht
yesterday gisteren
last night (de) afgelopen nacht
day after tomorrow overmorgen
day before yesterday eergisteren
week week
last week afgelopen week
weekend weekend
daily dagelijks
weekly wekelijks

Dutch Months of the Year

January januari
February februari
March maart
April april
May mei
June juni
July juli
August augustus
September september
October oktober
November november
December december
month maand
year jaar
last year het afgelopen jaar
monthly maandelijks
yearly jaarlijks

Dutch Seasons and Directions

Winter de winter
Spring de lente / het voorjaar
Summer de zomer
Autumn de herfst / het najaar
Compass/Wind Location/Movement
North noord noorden right rechts
South zuid zuiden left links
East oost oosten straight rechtdoor
West west westen

Dutch Colors and Shapes

orange oranje square vierkant
pink roze circle cirkel
purple paars triangle driehoek
blue blauw rectangle rechthoek
yellow geel oval ovaal
red rood box vak
black zwart sphere bol
brown bruin cube kubus
gray grijs pyramid piramide
white wit cone kegel
green groen cylinder cilinder
silver zilver heart hart
gold goud star ster
beige beige diamond diamant
light licht crescent halvemaan
dark donker

Dutch Family and Pets Vocabulary

family familie sister-in-law schoonzuster
parents ouders brother-in-law zwager
mother moeder / mamma godmother meter
father vader / papa godfather peetvader
child / children kind / kinderen boy jongen
son zoon girl meisje (n)
daughter dochter child kind
brother broeder / broer man, husband man
Sister zuster / zus woman, wife vrouw
grandparents grootouder friend (m) vriend
grandfather grootvader / opa friend (f) vriendin
grandmother grootmoeder / oma adult volwassene
grandchildren kleinkinderen relative bloedverwant
grandson kleinzoon siblings broers en zusters
granddaughter kleindochter twin tweeling
niece / cousin (f) nicht birth geboorte
nephew / cousin (m) neef death dood
uncle oom marriage huwelijk (n)
aunt tante divorce echtscheiding
stepmother stiefmoeder
stepfather stiefvader dog hond
stepdaughter stiefdochter cat poes
stepson stiefzoon bird vogel
stepsister stiefzuster goldfish goudvis
stepbrother stiefbroeder gerbil woestijnrat
mother-in-law schoonmoeder hamster hamster
father-in-law schoonvader ferret fret
daughter-in-law schoondochter horse paard
son-in-law schoonzoon pony pony
Download the Book on Vocabulary]]>

Scroll to Top